De pientere weesjongen Toontje Langeveld wordt door de voogdijcommissie uitbesteed aan een hardvochtige herenboer. Toontje groeit op in een liefdeloze omgeving. In de wijde omgeving ontstaat bij Toontje, die als schaapherder op Ruimveld werkt, grote genegenheid voor alles wat groeit en bloeit; een genegenheid die gedeeld wordt door Hilde, de dochter van zijn broodheer.

Vanwege zijn vriendschap met Hilde wordt Toontje op brute wijze mishandeld door zijn baas, Harm Coppenberg. Eenzelfde lot treft Hilde... Hierna gaan de wegen van Toontje en Hilde schijnbaar voorgoed uiteen. De jonge schaapherder ziet zijn jeugdideaal om dokter te worden in rook opgaan, maar het is zijn geweldige kennis van geneeskrachtige kruiden, die nieuwe vorm geeft aan het oude ideaal. Als hij zich daarvoor inzet, kruist volkomen onverwacht Hilde zijn weg.

Is het waar dat Toontjes gevoelens voor Hilde berusten op kalverliefde, of hebben ze juist aan diepgang gewonnen?