Maartjes vader is werkloos. Nergens is er werk voor hem. Een paar weken al heeft hij de huur van hun huisje niet kunnen betalen. Het geduld van de huurbaas is nu op. Hij wil geld zien en anders zet hij vader, moeder, Maartje en de kleine Bertje de deur uit.

Vader is wanhopig. Ineens herinnert hij zich de woroden van een straatevangelist, die het had over God, Die de sleutel heeft van heel veel woningen in de hemel. Boos zegt hij tegen de huurbaas: "Daar komt u vast niet in."

's Avonds praat hij erover met zijn vrouw, terwijl Maartje stilletjes meeluistert. Zou die God, van Wie hij eigenlijk niets weet, hem willen helpen? En hoe moet hij het aan God vragen? Hij kent God niet ... Een dominee zou het wel voor hem kunnen vragen.

Maartje begrijpt vaders woorden maar half. Ze denkt dat God de sleutel heeft van gewone huizen, en dat je daarvoor naar een dominee toe moet. De volgende morgen vroeg gaat ze op pad om zelf de sleutel te halen, zonder dat vader en moeder er iets van weten. Het wordt een moeilijke zoektocht, die anders dan Maartje heeft gedacht ...