Henk van de Berkt: Gevaarlijke stropers

Joep hoort een auto achter zich naderen. Die kerel rijdt veel te hard, denkt hij en kijkt achterom. Meteen stopt hij. Hij pakt zijn zakdoek uit zijn zak en drukt die snel tegen zijn mond. Wat een idioot, die vent. Als zijn vader dat zou zien!
Op hetzelfde moment is hij in een dikke stofwolk gehuld en knijpt zijn ogen tot spleetjes dicht. Hij ruikt de muffe zandlucht. Hij wacht tot hij weer wat kan zien en rijdt langzaam verder. De zakdoek houdt hij nog maar even voor zijn mond. Wat een rare...
Maar verder komen zijn gedachten niet. Wat is dat nou ineens? Een gedaante maakt zich uit het struikgewas langs het fietspad los en gaat met uitgespreide armen voor Joep staan. Wie is dat? Wat moet die kerel van hem?
Twee grote handen sleuren hem van zijn fiets, die op de grond valt. De jongens valt half en wil een schreeuw van angst geven, maar het lijkt wel of zijn keel is dichtgeknepen.

Boswachter De Wit, een oom van Klaas, volgt twee mannen waarvan hij vermoedt dat het stropers zijn. Een derde man in een terreinwagen voegt zich bij hen. De Wit slaagt erin de bestuurder van de auto gevangen te nemen.
De politie neemt de man en de auto mee. De andere mannen kunnen vluchten.
Dan krijgt De Wit dreigbrieven. De terreinwagen moet teruggegeven worden anders zou er wel eens iets met Joep kunnen gebeuren... Jan, Piet en Klaas gaan bij hun neefje Joep en oom Koos de Wit kamperen.