Omdat Joris' vader beul van beroep is, wordt Joris vaak uitgescholden. Hij vindt dat hij een slecht leven heeft, en daarom loopt hij weg. Met stelen en roven probeert hij aan de kost te komen, maar dat gaat niet lang goed. Joris wordt op heterdaad betrapt, gevangen genomen en veroordeeld tot het maken van een pelgrimsreis.

Tijdens zijn tocht komt hij in aanraking met de vrolijke schaapherder Dammes en de vrome monnik Leonardus. Door hun invloed gaat Joris erover nadenken, hoe de mensen God moeten dienen. Wanneer hij zijn reis heeft volbracht, besluit hij te gaan helpen bij de bouw van een kathedraal. Dat is toch een goed werk, zo meent hij. Een rondreizend prediker, die al herhaalde keren zijn pad gekruist heeft, zegt dat de kathedraalbouw zondig is. Wat moet Joris nu doen?