Cor van Leersum heeft het voor elkaar:

Een goeie baan, op kamers in de stad en nieuwe, onkerkelijke vrienden en vriendinnen; het leven lijkt één feest, dat voortdurend gevierd moet worden.

Daar hoort natuurlijk drank bij, veel drank, op het laatst: een poel van drank, waar Cor in ten onder dreigt te gaan. In de greep van de drankduivel komt hij tenslotte zonder baan, zonder inkomen, zonder vrienden en totaal verzwakt - bijna - letterlijk op straat te staan. Maar... er is een weg terug! Een weg die langs de rand van de afgrond gaat. Een weg die hij mag gaan, omringd door de vurige gebeden van hen die hem liefhebben: Zijn ouders, zijn predikant en zijn vroegere meisje, Marjan.

 

Geschonden naar het lichaam, maar met een gelouterde geest, mag Cor aan het eind van die weg ervaren dat God nog goed is voor mensen die naar Hem niet vragen.