In een Twents grensdorp kennen de mensen een schraal armoedig bestaan.

Om hun inkomsten aan te vullen worden allerhande goederen gesmokkeld.

Niemand weet wie er bij de smokkelaars hoort en wie het wel weet, houdt zijn mond stijf dicht.

Ondertussen gonst het er van de geruchten: Trieneke Oosterhout van de grote, rijke Aaftinkhoeve zou zwanger zijn en ze zou trouwen met een geestelijk gehandicapte jongen.

Het dorp vermoedde al langer, dat het niet pluis was op de hoeve maar de vraag, die iedereen nu bezighoudt is: wie is de vader van het ongeboren kind?

Op een avond ontvlucht Trieneke de hoeve en korte tijd later trouwt ze, zwanger en wel, met Adriaan Brand, een straatarme jongen die in zijn jeugdige overmoed de welgestelde boer 'de voet wel durft dwars te zetten'.

Maar weldra krijgt Adriaan daar behoorlijk spijt van.

Als er een afschuwelijk ongeluk gebeurt, slaat boer Oosterhout helemaal op hol, wat leidt tot een verschrikkelijke uitbarsting. Op dat moment begrijpt Adriaan dat hij snel een uitweg moet vinden voor hem en Trieneke...