Een aantal Italiaanse gezinnen duikt op in het Zuid-Afrikaanse Knysnabos, waar ze een zijderupskwekerij willen beginnen. ze komen terecht in een gedeelte van het bos waar Silas Migel woont, alleen met zijn knappe dochter Mirjam. Silas kan niet verhinderen dat de Italianen daar hun tentenkamp opslaan: hij woont er feitelijk zelf illegaal.

De immigranten blijken doodsbang te zijn in het bos en raken verbitterd doordat ze om de tuin zijn geleid: in de klei kunnen geen moerbeibomen groeien. Zij ervaren bovendien al gauw wat een strenge winter in het Knysnabos inhoudt.

Silan kan, als goed christen, uiteindelijk niet werkeloos de ellende van deze mensen aanzien. Hij helpt waar hij kan, en zet zich in voor verbetering van hun lot.

Maar hij heeft ook zijn eigen zorgen. Heel zijn leven is erop gericht geweest zijn knappe dochter Mirjam te beschermen tegen de boze buitenwereld, maar zij glipt nu soms het bos in, om uren later pas blozend terug te keren.