In een Afrikaans dorp, diep in de heuvels, is Ochihoe, de medicijnman, een machtig man. Die macht komt in gevaar als de vrouw van Odeh sterft. Men wil de pasgeboren baby doden, maar Odeh weigert en besluit de baby naar het weeshuis op de zendingspost te brengen.

Ochihoe spreekt de vloek uit over Odeh en Erima, die als verzorgstertje van de baby meegaat. De straf van de juju's, de afgoden, zal hevig zijn. Na een bange, vermoeiende tocht komen ze in het weeshuis aan, waar Odeh Erima en de doodzieke baby achterlaat.

In het weeshuis leert Erima veel. Ze gaat van haar zusje houden. Ze hoort vertellen over de Heere Jezus. Het is fijn in het weeshuis. Wel verlangt ze erg naar haar familie. Niemand komt haar en haar zusje Lydia opzoeken, zoals haar vader beloofd had. Erima weet niet dat Ochihoe haar vader verboden heeft zijn kinderen te bezoeken. In het dorp gebeuren vreemde dingen. Mensen sterven. Odeh wordt als de beschuldigde aangewezen. De baby moet terugkomen naar het dorp en zal aan de juju's geofferd worden. Geruchten over Iemand, sterker en machtiger dan de juju's, dringen door in het dorp. Men gaat twijfelen aan de macht van de juju's.

Tijdens een nachtelijke vergadering beschuldigt het opperhoofd Ochihoe. Nog diezelfde nacht wordt het opperhoofd getroffen door een beroerte. De juju's hebben gesproken. En God?

De zieke wordt naar de kliniek vervoerd. Enkele weken later sterft hij. Maar vlak voor zijn sterven klinkt zijn getuigenis: "Boodschapt Ochihoe: "Oheh njobi (de god van het duister) is machtig - Jisos is veel machtiger - Oheh njobi verderft - Oheh Jisos heelt gebrokenen van hart".

Erima besluit om, als haar zusje groot genoeg is, terug te gaan naar hun dorp om daar de mensen, die in het donker leven, te vertellen over Oheh Jisos, de God van het licht.